Artikelen:
Sport
Atletiek is mijn favoriete sport. Jarenlang schreef ik hierover op de
sportredactie van De Gelderlander. Voor Atletiek Magazine, een blad dat
wordt gelezen door zestigduizend leden van de Koninklijke Nederlandse
Atletiek Unie, interviewde ik vele topatleten.
Enkele voorbeelden van artikelen:
Troy Douglas: ‘Als ik geen sprinter
was geworden, was ik nu boer’
Greg van Hest: ‘Ik wil volle bak lopen: gas erop
en gáán’
Troy Douglas: 'Als ik geen
sprinter was geworden, was ik nu boer.'
Passie drijft hem voort over de baan. Sprinter Troy Douglas loopt gretig
en puur, met het onbevangen plezier van een klein kind. Ruim vijftien
jaar zit de atleet uit Bermuda - tegenwoordig uitkomend voor Nederland
- in het sprintersvak. Met zijn veelvoudige optredens op WK's en Olympische
Spelen is hij de meest ervaren 200-meter-loper van Nederland. 'Er is maar
één ding in mijn leven dat ik snel doe: rennen. Voor alle
andere zaken neem ik de tijd.'
© Leonie van den Schoor
De meeste mensen kennen hem van de scheldkanonnade in Budapest, toen
hij gediskwalificeerd werd na de 200-meter finale van de EK. 'Ik wíst
dat ik brons had, de officials kwamen zó snel met hun beslissing
dat ik niet kon geloven dat ze werkelijk goed naar de finishfoto hadden
gekeken.' Hij kon er niks aan doen dat hij zo tekeer ging, in alle opwinding
van het moment voelde hij zich groter dan het Empire State Building. 'Ik
móest vechten tegen die Britse officials, ik móest voor
mezelf opkomen. Oké, ik heb niet de juiste woorden gebruikt, maar
ik heb er geen spijt van. Ik ben nu eenmaal een heel emotioneel persoon.
Mijn gedrag van destijds vind ik niet negatief, mensen mogen me er best
mee plagen.'
Als kind deelde hij een jongensdroom met zijn beste vriendje: een groot
atleet worden. 'Waarom we dat wilden weet ik niet, it just came natural.'
Troy Douglas is geboren en getogen op Bermuda, een eilandengroep in de
Atlantische Oceaan op een uur vliegen van New York. Hij groeide op als
jongste zoon in een eenvoudig boerengezin met drie broers en twee zussen.
'Als ik geen sprinter was geworden, was ik nu boer.' Eerst deed hij nog
mee aan de 'nationale sport' cricket, pas op latere leeftijd kwam hij
terecht in de atletiek. Op z'n 22e stierf zijn moeder, dat kwam aan als
een enorme klap. 'Mijn ouders betekenen álles voor mij. Het zijn
superhelden die alles aankunnen.'
Ambassadeur
Het duurde anderhalf jaar voordat hij zijn ritme in het leven en in het
trainen weer hervond. Maar toen besloot Douglas om er serieus werk van
te maken en fulltime atleet te worden. Zijn vader, nu 83 jaar oud, spoorde
hem aan: 'Wat je ook doet, show your passion.' Dat deed hij. Drie keer
nam hij deel aan de Olympische Spelen (Seoul, Barcelona, Atlanta). Zijn
grootste succes was een zilveren medaille op de 200 m van het WK indoor
van 1995. Zijn pr's op de 200 en 400 (20.30 en 45.26) steken met kop en
schouders uit boven de Nederlandse records.
Zesendertig is hij inmiddels. Hij constateert het met een zweempje spijt
in zijn stem. Eigenlijk is hij een oude man en zou hij al lang een rustig
baantje moeten hebben en bij zijn vrouw thuis moeten zitten, grapt hij.
Maar Troy Douglas is voorlopig nog niet verdwenen uit de sprinterswereld.
Sinds hij getrouwd is met zijn Haagse vriendin en voor Nederland uitkomt,
heeft hij er een nieuwe missie bij: het sprinten in Nederland naar een
hoger plan trekken. Hij voelt zich een ambassadeur van de korte afstand.
'De sprint krijgt hier veel te weinig aandacht in de media. Er wordt altijd
maar geschreven over lange afstandslopers, maar wie weet nu hoe het dagelijks
leven van een sprinter eruit ziet?'
Mentale sparringpartner
Troy Douglas traint zes keer per week: twee krachttrainingen in een fitnesscentrum
in Amstelveen, twee pittige baantrainingen bij AAC in Amsterdam, de rest
van zijn programma doet hij in zijn woonplaats Den Haag. Al jaren traint
hij volgens dezelfde methode, waarom zou hij het veranderen? Zijn trainer
Henk Kraaijenhof schaaft het geheel wat bij, let op de kleine dingen.
'Ik ben bijvoorbeeld te elastisch, mijn spieren moeten wat stijver zijn.
Henk heeft iets veranderd in mijn krachttraining en dat heeft snel resultaat.
Het komt mijn tempo ten goede.'
Het fysieke gedeelte van de training gaat hem makkelijk af, Troy Douglas
ziet meer uitdaging in de mentale kant van de training. 'Je weet dat je
harder moet gaan trainen, dat je meer pijn zult hebben. Je leert pijn
te verdragen, je moet die pijn niet ontwijken maar er doorheen gaan. Bij
bankdrukken bijvoorbeeld weet ik dat er een grens aan mijn kracht is.
Die grens wil ik overschrijden, en wel zó dat ik alles onder controle
heb. Daarvoor heb je mentale kracht nodig. Het gaat allemaal om energie.
Mensen zijn daar vaak juist bang voor. Maar als je die angst accepteert,
kun je jezelf ook verdedigen met die angst. Gelukkig heb ik Henk, hij
vindt het niet erg om over dit soort zaken van gedachten te wisselen.
Soms praten we meer dan we trainen, ik geniet van de verbale gevechten
die we met elkaar aangaan. Henk is mijn mentale sparringpartner, dat geeft
me een kick.'
Japanse pianist
Hij loopt naar de keuken, maakt een proteïnecocktail en blijft onderwijl
maar doorpraten. Even later komt hij terug met een stapeltje geroosterde
boterhammen en paté. De twee parkieten Miles en Dizzy, genoemd
naar twee befaamde jazzmusici, scharrelen wat in hun kooi. Douglas is
gek van jazz, hij luistert er voortdurend naar en geniet ervan. Maar de
muziek brengt voor hem ook ritme in de atletiek. Hij zet een cd op om
het te laten horen. 'Dit is een Japanse pianist. Ongelooflijk, hè?
Moet je luisteren hoe die lui lekker met elkaar zitten te jammen. Dat
doe ik nou ook met mijn trainingspartners, we jammen samen op de atletiekbaan.
Frankie Fredericks die vraagt 'waarom komen jij en Patrick niet een keer
samen met mij in Zuid-Afrika trainen', dát is jammen. Je gaat er
efficiënt van lopen, jammen haalt het beste uit iedereen.'
Douglas loopt met passie en plezier. 'Het komt van binnenuit', zegt hij,
terwijl hij twee handen op zijn buik legt. 'Ik loop heel puur en onbevangen.
Als ik train, voel ik me een klein kind, I just love it.' Douglas kan
er niet genoeg op hameren: een goede sprinter moet enjoyment hebben. Dat
houdt hij zijn trainingsgroepje van AAC ook voor. Zo probeert hij de sprinters
die hij onder zijn hoede heeft, te motiveren en stimuleren. Tegelijkertijd
beseft hij dat zijn pupillen geen profs zijn, maar op recreatieve basis
trainen. 'Die lui hebben al de hele dag gewerkt als ze 's avonds naar
de baan komen. Ik schud hen de hand, kijk hen in de ogen, ik wil weten
hoe ze zich die avond voelen. Daar kan ik de training op aanpassen. Het
belangrijkste is dat ze eerlijk tegen me zijn.'
Derde oog
Dat hij te oud zou zijn om te sprinten veegt hij met een schamper lachje
van tafel. In 1996 scherpte hij op zijn 'oude dag' nog zijn pr op de 400
m nog aan, een jaar later, toen hij 35 was, verbeterde hij zich op de
200 m. 'Ik heb mijn full potential nog niet bereikt, Henk en ik vinden
elk jaar weer nieuwe dingen. Waarom zou je dan stoppen?' Hij wil nog twee
jaar doorgaan, tot het jaar 2000. Zijn doel tot die tijd is om bij de
besten te horen en in de finale van de WK te staan. 'Wat er daarna in
de finale gebeurt, is altijd een open boek.'
Sprinters staan bekend om hun psychologische oorlogsvoering, al vóór
de wedstrijd willen ze hun opponenten via intimidatie uitschakelen. Snuiven
en briezen, elkaar vanuit de ooghoeken begluren, een superzelfverzekerde
blik of een paar imponerende acceleraties, Douglas laat zich hierdoor
al lang niet meer van de wijs brengen. 'Ik loop tenslotte al tien jaar
mee, we kennen elkaar’s spelletjes. Dat oogcontact doet me niks,
misschien dat de nieuwelingen er nog van onder de indruk raken. Ik let
wel op de anderen, ik blijf alert op wat er om me heen gebeurt, maar het
raakt me niet.' Net zoals elke andere sprinter heeft Douglas zijn eigen
gewoonten om zich voor te bereiden op de wedstrijd. Zo is hij altijd te
herkennen aan een (witte) handdoek over zijn hoofd. Om zichzelf op te
peppen wrijft hij vlak voor de start over zijn gezicht, over zijn 'derde
oog', en prent zichzelf in: 'ik ben Troy Douglas, zoon van Ann en Vernon,
weet wie je bent, je kunt het hier niet verknallen'.
Entertainers
'Iedereen denkt dat sprinters agressief, gemeen en bloeddorstig zijn.
Maar dat zijn we alleen maar als we de baan op moeten. Jammer genoeg denken
veel mensen dat je altíjd in die callroom-mentality bent, niemand
durft je meer aan te spreken, ook daarbuiten niet.' Maar sprinters zíjn
toch wel een beetje bravouremannetjes die graag de aandacht naar zich
toe trekken? 'Ach, alle atleten hebben dezelfde mentaliteit, sprinters
zijn de ergste niet. Maar andere atleten kunnen het beter verbergen. Sprinters
niet, wij zijn maar voor een heel korte tijd out there. Dus móet
je jezelf op die baan wel flink laten horen. Jon Drummond bijvoorbeeld
is supergek, hij maakt altijd heel veel herrie vlak voor de wedstrijd.
'Come on, it's showtime', schreeuwt hij in de callroom. En dat ís
het in feite ook. Wij sprinters zijn entertainers, de mensen komen naar
de arena om een goede voorstelling te zien. Het klinkt misschien arrogant,
maar we geven de mensen wat ze willen. Daar werken we ook hard voor.'
Gepubliceerd in: Atletiek Magazine
Greg van Hest: ‘Ik wil volle bak
lopen: gas erop en gáán’
Hij ziet zichzelf niet als een marathonloper. Althans: nóg niet.
Toch gaat Greg van Hest in de marathon van Amsterdam op jacht naar het
negentien jaar oude Nederlands record (2.09.01). 'Daar wil ik niet geheimzinnig
over doen, ik vertrek op een schema van 2.08.40.' Hoewel de 26-jarige
atleet uit Tilburg steeds verstandiger te werk gaat, blijft zijn reputatie
van een jonge dolle hond overeind. 'In een wedstrijd moeten ze mij niet
afremmen, dat heb ik wel laten zien.'
© Leonie van den Schoor
'Bonjour, ca va?' Veel verder reikt zijn kennis van de Franse taal niet.
Toch is Greg van Hest al jaren kind aan huis in Font Romeu, een plek in
de Franse Pyreneeën waar menig sporter uit binnen- en buitenland
op hoogtestage gaat. Van Hest is de tel kwijt geraakt. 'Ik ben hier nu
voor de twaalfde of dertiende keer', vertelt hij, terwijl hij aansluit
in de rij voor de eetzaal. Het betonnen sportcomplex doet een beetje kostschoolachtig
aan: een kantine waar de atleten drie keer per dag op vaste tijden kunnen
eten, een bar waar geen alcohol geschonken wordt en voor elke sporter
een klein kamertje als een monnikencel: naast een eenpersoonsbed is er
nog net genoeg plek voor een klein tafeltje met stoel en een kleerkast.
Heel sober, maar toch heeft Van Hest het hier erg naar zijn zin. Eenzaam?
Welnee. Iedereen kent hem en hij kent iedereen. Met de medewerkers in
kantine, de bar of de receptie maakt hij amicale praatjes. Met veel gebruik
van handen en voeten, dat wel. En ook de aanwezige atleten van Franse
en Marokkaanse afkomst slaat hij joviaal op de schouder. 'Ik vind het
hier gezellig', straalt Van Hest na de gezamenlijke avondmaaltijd.
Zeven weken lang verblijft hij op een hoogte van 1850 meter. Om rode bloedlichaampjes
aan te maken, zodat hij in het najaar weer kan vlammen. De Dam tot Damloop
en het WK halve marathon staan op zijn lijstje. Daar wil hij straks knallen.
Hoogtepunt is de marathon van Amsterdam, waar Van Hest het negentien jaar
oude record van Gerard Nijboer (2.09.01) wil verbreken. Maar ook wil hij
zijn pr op de halve marathon aanscherpen en een snelle tien Engelse mijl
lopen. 'Me sparen voor de marathon in Amsterdam? Nee, daar ben ik het
type niet voor. Een wedstrijd is een wedstrijd, daar loop ik volle bak.
Gas erop en gáán. Dat werkt positief voor mij, het werkt
ook door naar de marathon. Als ik zie dat het op die kortere afstanden
goed gaat, krijg ik er nog meer vertrouwen in.'
Teugels
Al jaren staat Van Hest te boek als een speels en soms onbezonnen atleet
die te hard van stapel loopt. Zijn trainer, vader Ad, zou de teugels wat
strakker aan moeten trekken, zo luidt de kritiek van buitenstaanders.
Zoon Greg is het er niet mee eens. 'Ze moeten mij niet afremmen, dat werkt
niet bij mij. In wedstrijden moeten ze me laten gaan, dat heb ik wel laten
zien.' In een wedstrijd is zijn motto al jarenlang: hard knallen. 'Het
verschil met vroeger is dat ik de wedstrijden tegenwoordig ook afmaak.
Ik deel mijn wedstrijden beter in, weet nu of ik mijn starttempo kan doortrekken.
Ik eindig al lang niet meer als vijfde of zesde, maar sta nu op het podium.
Ik presteer niet meer zo wisselvallig. Mijn wedstrijdseizoen is constanter
geworden, er zit een lijn in.'
In trainingen daarentegen mag zijn gretigheid wél getemperd worden.
'Maar ik luister nu ook veel beter naar m'n trainer, ik hou me aan de
schema's. Vroeger liep ik mijn versnellingen vier tot vijf seconden sneller
dan het schema, gewoon omdat ik het kón. Nu doe ik dat niet meer.
Tegenwoordig denk ik: er komen nog vijf harde trainingsweken aan. Het
is ook de leeftijd, ik word volwassener en denk anders over dingen. Als
ik vroeger een dag moest reizen om ergens te komen, wilde ik 's avonds
per se nog een training doen. Nu denk ik: ik kan maar beter even niet
lopen.'
Van Hest is een trainingsbeest, het liefst traint hij twee keer per dag.
'Anders verveel ik me maar.' Dat ritme houdt hij ook in Font Romeu aan,
alleen op woensdag en zondag staat er maar één training
op het programma. Weken van minder dan 200 km kent hij niet. Toch doet
hij het rustiger aan dan in voorgaande jaren. 'Vroeger trainde ik dertien
tot veertien keer per week, nu nog maar twaalf keer. Het aantal intensieve
trainingen hebben we terug geschroefd van vijf naar drie per week. En
ik doe nog maar één baantraining per week.'
'Doei'
Greg van Hest loopt aanvallend, gretig en explosief: niet bepaald de kenmerken
van een typische marathonloper. Toch waagt uitgerekend hij zich op de
marathon. 'Wat moet ik anders? Op de baan valt voor mij op dit moment
niks te halen. Daar moet je minstens 27.30 lopen op de tien, dan word
je tenminste nog uitgenodigd voor Grand Prix wedstrijden. En trouwens,
ik heb het ook gehad op de baan. Altijd stond ik gespannen aan de start.
Op een gegeven moment heb ik gezegd 'doei'. Wegatletiek vind ik veel leuker,
het ligt me beter. Daar gaat het niet om tijden, maar om de plaats die
je loopt.'
Van Hest wéét dat hij de capaciteit heeft om een goede marathon
te lopen. 'Ik kan een hoog tempo vrij lang volhouden.' Zijn eerste marathon
voltooide hij vorig jaar in 2.12.57, voor zijn tweede had hij dit jaar
in Rotterdam slechts 2.10.05 nodig. Dat bracht hem op de derde plaats
in de Nederlandse ranglijst aller tijden, alleen Gerard Nijboer en Marti
ten Kate waren ooit sneller. Optimistisch kijkt hij uit naar zijn derde
marathon. 'Het gaat echt heel goed, vooral als ik mijn trainingen hier
zie. Ik was al in goede vorm toen ik in Font Romeu aankwam, en het is
zó omhoog gegaan', beweegt hij zijn arm in een lijn omhoog.
In Rotterdam was zijn doel de Olympische limiet (2.11.30), met in zijn
achterhoofd het Nederlands record. Het eerste doel haalde hij ruimschoots,
het tweede was iets te hoog gegrepen vanwege een fikse blaar die hij tijdens
de wedstrijd opliep. Hij kijkt met gemengde gevoelens op Rotterdam terug.
Bijna was Kamiel Maase, die als haas was gestart maar de marathon toch
volledig uitliep, hem te snel af. Pas in de laatste kilometer haalde Van
Hest zijn onverwachte Nederlandse tegenstander in. 'Het is veel gemakkelijker
presteren als je niet in de schijnwerpers staat. Als alle ogen op je gericht
zijn, loop je toch anders. Ik vind het knap van Kamiel, maar voelde me
ook belazerd. Ik denk niet dat je een marathon in 2.10.09 kan lopen zonder
dat je ervoor getraind hebt, dat gaat er bij mij niet in. Zelf zou ik
het nooit zo doen. Starten als haas en dan toch doorlopen, dat is niet
mijn stijl. Ik speel altijd open kaart.'
Geen zuurpruimen
Dat geldt ook voor de marathon van Amsterdam. Waar andere atleten altijd
een slag om de arm houden, steekt Van Hest zijn ambities niet onder stoelen
of banken: het moet op 17 oktober een Nederlands record worden. 'Ik wil
er niet stiekem over doen, ik ga weg op een schema van 2.08.40. Dat zijn
5 km's van 15.15 en 10 km's van 30.30, dat rekent tenminste lekker.'
Vroeger leden zijn prestaties wel eens onder de opgeklopte verwachtingen
van buitenstaanders, maar hij kan er steeds beter tegen. 'Ik ben gaan
nadenken: waar maak ik me allemaal druk om? Tegenwoordig denk ik meer
aan mezelf. Ik loop niet voor een ander, hoef me niet zenuwachtig te maken
om de verwachtingen van anderen. Loop ik goed, dan loop ik goed, gaat
het slecht, dan gaat het slecht.'
Vlak voor een wedstrijd omringt hij zich met mensen die hij leuk vindt
en waar hij plezier mee kan maken. 'Geen zuurpruimen dus, van die serieuze
ballen. In de wedstrijd zelf ben ik wel heel serieus, maar daar rond omheen
wil ik graag een beetje lol trappen.' Zo stelt hij zijn zenuwen uit tot
vlak voor de start. De eerste twintig kilometer denkt hij nergens aan,
die gaan snel voorbij. Pas na 25 km begint de wedstrijd. 'Er zijn jongens
bij die dan kuren gaan vertonen, maar je moet je niet gek laten maken.
Je moet je eigen wedstrijd lopen. Op het eind kun je nog veel goedmaken.
Amsterdam zal wel een andere wedstrijd worden, waarschijnlijk start ik
in de eerste kopgroep. Dan zal er op die laatste 12 km wat tactiek bij
komen kijken.'
Keuze
'Ik heb pas twee keer een marathon gelopen, dus ik ben geen marathonloper.
Nog niet. Bert van Vlaanderen, dát is een echte marathonloper.
Ik wil geen afbreuk aan hem doen, maar dat is ook het enige wat hij kan.
Bij mij zit er meer in, ik ben ook goed op de kortere afstanden. Eigenlijk
loop ik liever een cross of een halve marathon. Dat wil ik erbij blijven
doen.' Bondscoach Gerard Nijboer vindt het maar niks, volgens hem zou
Van Hest tot veel meer in staat is als hij zich concentreert op de marathon.
'Hij denkt dat ik veel sneller had kunnen lopen in Rotterdam, als ik niet
aan de CPC en Alphen had meegedaan. Maar voor mij is het moeilijk die
keuze te maken, die andere dingen vind ik veel te leuk. Als ik straks
ga trainen voor Sydney staat natuurlijk alles in het teken van de marathon.
Maar nu wil ik die keuze nog niet maken.'
Gepubliceerd in: Atletiek Magazine
|