|
Opdrachtgevers:
NCDO
De Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling
(NCDO) wil de Nederlandse bevolking meer betrekken bij ontwikkelingssamenwerking.
Dat doet ze met debatten, campagnes, documentaires en exposities. In goed
overleg maak ik brochures en verslagen voor hen. Een voorbeeld van een
paar teksten.
'Juist vluchtelingen kunnen de kloof overbruggen'
'Het is een virus dat je nooit meer kwijtraakt'
'Juist vluchtelingen kunnen de
kloof overbruggen’
Hebben zwarte, migranten- en vluchtelingenorganisaties die een KPA-project
opzetten meer te bieden dan autochtone organisaties? Als je het Mulugeta
Asmellash van de Stichting Mondiale Samenleving (SMS) vraagt wel. Al was
het alleen maar vanwege de diepgaande betrokkenheid. ‘Iedere generatie
allochtonen heeft iets met het land van herkomst, dat is een gegeven.
We zijn gevlucht, maar willen wel iets doen voor ons land en achtergebleven
vrienden.’
© Leonie van den Schoor
Een vluchteling is continu aan het vergelijken, weet Mulugeta Asmellash
uit eigen ervaring. In 1979 vluchtte hij vanuit Ethiopië naar Nederland.
‘In Nederland is alles goed geregeld, iedereen heeft geld, er is
persvrijheid, je kunt overal informatie krijgen en er zijn voldoende voorzieningen.
Je kunt als allochtoon niet zeggen: met die scheve verhouding tussen noord
en zuid heb ik niks te maken. Want juist wíj kunnen die enorme
kloof overbruggen.’ Mulugeta Asmellash richtte dit jaar samen met
anderen de Stichting Mondiale Samenwerking op, een netwerk van zelforganisaties.
Allochtone organisaties die aan ontwikkelingssamenwerking doen, hebben
zo hun voordelen, vindt Asmellash. ‘Je weet precies waarover het
gaat, het is namelijk ook jóuw probleem.’ Bovendien blijven
mensen betrokken, de steun aan een land is nooit afgelopen. ‘Voor
een autochtone organisatie is het leuk om een keer een project te doen
in Ethiopië, dan weer in Zimbabwe. Maar wij kunnen een project in
ons herkomstland niet loslaten.’ Een ander voordeel is de grote
kennis die zmv-organisaties hebben over een gebied en de zich daar afspelende
problematiek. Asmellash: ‘Ons kunnen ze niet voor de gek houden.
Bij contacten met de counterpart in het buitenland is taal en cultuur
voor ons geen barrière.’
Afwachtende houding
Zonder alle zmv-organisaties over één kam te willen scheren,
signaleert Mulugeta Asmellash een aantal knelpunten bij de KPA-subsidieaanvraag
door zmv-organisaties. Ten eerste zijn veel zelforganisaties vaak niet
bekend met het verschijnsel subsidie. En als ze al een subsidieaanvraag
indienen, nemen ze een te afwachtende houding aan. ‘Sommige zmv-organisaties
denken bij voorbaat al: het lukt toch niet. Die houding moet veranderen,
ze moeten er echt voor gáán. Ze moeten voelen dat zij –
net zo goed als een autochtone organisatie - ook recht hebben op een subsidie.
Ze denken nog steeds dat ontwikkelingssamenwerking iets van de welgestelde
blanken is, waarbij allochtonen niet nodig zijn. Ze voelen zich niet geïntegreerd.
Daarom kan meedoen aan het KPA-programma een goede start van integratie
zijn.’
Een foldertje hier en een handleiding daar, ook al is die in het Engels
of Frans, helpt niet om deze organisaties te bereiken, meent Asmellash.
‘Folders, kranten, geschreven teksten zijn in mijn opvoeding propaganda.
Daaraan kun je niet zien of iemand wel te vertrouwen is.’ Ook is
het voor zmv-organisaties vaak een heel grote stap om Nederlands te schrijven.
‘De achterstand in taal speelt een grote rol. Ik ken veel organisaties
met schitterende ideeën, maar het lukt hen niet om die op papier
te zetten. Bovendien gaat het toch om vrijwilligers die beperkte tijd
hebben.’
Extra ondersteuning
Moet je zmv-organisaties meer tegemoetkomen dan autochtone organisaties
die een subsidieaanvraag indienen? Bijvoorbeeld door de criteria te versoepelen?
Nee, vindt Mulugeta Asmellash. ‘Maar je moet er wel voor zorgen
dat zmv-organisaties extra ondersteuning en begeleiding krijgen om aan
die criteria te kunnen voldoen. Hen volgen bij het schrijven, hen adviseren
bij tussentijdse rapportages, hebben jullie dit al gedaan en hebben jullie
daaraan al gedacht? Dat is een flinke investering voor de NCDO die veel
tijd vergt. Maar als je de zmv-organisaties er echt bij wilt betrekken
is dit noodzakelijk.’
Bovendien pleit Asmellash voor een mentaliteitsverandering: maak zmv-organisaties
zelfstandig in het nadenken over ontwikkelingssamenwerking. ‘Nu
maken regeringen en grote organisaties uit wat ontwikkelingssamenwerking
is, terwijl ze op geen enkele manier bij de problemen betrokken zijn.
Als ik directeur van de NCDO zou zijn, zou ik geld uitloven voor iedere
allochtone club die met een eigen visie over ontwikkelingssamenwerking
naar me toekomt. Zo stimuleer je hen na te denken over ontwikkelingssamenwerking
en verandert je eigen visie misschien ook.’
Gepubliceerd in: Gezocht: meer kleur in ontwikkelingssamenwerking
(NCDO-publicatie over de subsidiëring van kleinschalige plaatselijke
activiteiten (KPA-projecten)
‘Het is een virus dat je nooit meer
kwijtraakt’
Stichting Hart voor Oost Europa helpt mensen zichzelf helpen
Ruim tien jaar geleden begon de stichting Hart voor Oost Europa met voedseltransporten
naar Polen en Roemenië. Tegenwoordig is de steun die de stichting
uit Putten verleent veel duurzamer van aard. In de Oekraïne is -
met medewerking van een groeiend lokaal netwerk - een tehuis voor weeskinderen
en jonge ongehuwde moeders opgezet. Hiervoor kreeg de stichting tijdens
het symposium de Matra/KPA Award 2004 uitgereikt. ‘Ons motto is:
help de mensen zichzelf helpen.’
© Leonie van den Schoor
Al een paar maanden voor de officiële opening wonen er zeven kinderen
in het Family Home Hebron, zo groot is de nood. Het gezinsvervangende
tehuis in de Oekraïense stad L’viv biedt plaats aan vijfentwintig
weeskinderen en vier jonge ongehuwde moeders. ‘De naam Hebron betekent
schuilplaats voor mensen die nergens meer heen kunnen’, legt Bert
Dekker, voorzitter van de stichting Hart voor Oost Europa, uit. Doel van
het familiehuis is om weeskinderen in de leeftijd van 7 tot 18 jaar een
stabiele leefomgeving te geven, zodat ze niet in het criminele circuit
verzeild raken. Met verticale leeftijdsgroepen wordt zoveel mogelijk een
gezinssituatie nagebootst. Ook jonge, ongehuwde moeders krijgen opvang
en begeleiding in het familiehuis home, om te voorkomen dat ze in een
sociaal isolement raken of in de prostitutie terechtkomen.
Toevallige ontmoeting
‘Ik heb altijd al een zwak gehad voor de Oostbloklanden, de mensen
zijn er zo enorm gastvrij’, zegt Bert Dekker. Zoals het zo vaak
gaat bij Matra/KPA-projecten, was ook hier een toevallige ontmoeting het
begin van een langdurige betrokkenheid. Tijdens een reis naar Moskou kwam
Bert Dekker, die gewond was geraakt tijdens een verkeersongeluk, in contact
met een Oekraïense arts. Ze raakten aan de praat en wisselden gegevens
uit. Twee jaar later kreeg Dekker een brief van de arts met een vraag
om hulp in de Oekraïne. ‘Ik ben gaan kijken. Het was er nog
een graadje erger dan in Polen en Roemenië, waar we al hulpgoederen
naartoe stuurden. Kinderen die niets te eten hadden, mensen die in vuilnisbakken
scharrelden, donkere, grauwe koppen. We zijn toen begonnen met voedseltransporten
naar de Oekraïne.’
In de loop der jaren veranderde de aard van de hulpverlening, Hart voor
Oost Europa richtte zich steeds meer op structurele ondersteuning van
twee kindertehuizen in L’viv. In 1996 is de stichting gestopt met
de hulptransporten. ‘We besloten om het op een andere manier te
doen. Helpen helpen werd ons devies. We wilden de mensen helpen zichzelf
verder te ontwikkelen.’ Dat vereiste een andere instelling en meer
medewerking van de mensen in de Oekraïne. Die omschakeling was lastig
‘Ouderen denken vaak nog in het oude stramien., vrijwilligerswerk
kennen ze bijvoorbeeld niet. Daarom kun je beter bij de jongeren aankloppen,
die begrijpen waar je het over hebt. Ze snappen dat kinderen in de tehuizen
geholpen moeten worden. Het mooie is dat de jongeren nu de ouderen erbij
betrekken.’
De kar trekken
Na tien jaar moesten de twee ondersteunde kindertehuizen op eigen benen
staan, Hart voor Oost Europa ging op zoek naar een nieuw project. Uit
gesprekken met de directrices van de kindertehuizen en met mensen van
jeugdhulpverlening bleek dat er een grote behoefte bestaat aan betere
opvang voor weeskinderen en jonge ongehuwde moeders. Het idee voor het
Family Home was geboren. Na wat zoekwerk kocht de stichting een onafgebouwd
pand aan de rand van de stad. ‘Een prachtige locatie, in een voorstadje
aan de rand van het bos.’ Met hulp van een plaatselijke architect
werd het pand in fases afgebouwd. Al eerder was de stichting op zoek gegaan
naar betrouwbare lokale partners. ‘We hebben een jonge vrouw benaderd
die werkte op de Nederlandse ambassade. Met haar hadden we al goede ervaringen.
Maria is inmiddels onze rechterhand geworden. Zij trekt de kar en is haar
gewicht in goud waard. Ze heeft veel mensen gerekruteerd en via haar heeft
het lokale netwerk zich snel uitgebreid. Zo zijn we in contact gekomen
met mensen van ziekenhuizen, de universiteit en het ministerie van onderwijs.’
Collecte in winkelcentra
De controle over het project ligt nu nog volledig in Nederlandse handen,
maar over drie jaar moet het Family Home selfsupporting zijn. Bert Dekker:
‘In het begin moet je de mensen nog aansturen, het duurt even voordat
ze gaan meedenken en met eigen ideeën komen. Ze hebben nu een plan
gemaakt om zelf aan fondsenwerving te doen. Inmiddels hebben ze toestemming
gekregen om te collecteren in duurdere winkelcentra. Het streven is dat
ze daarmee de salarissen van het personeel kunnen betalen.’ Ook
de andere kosten van het familiehuis zijn door Dekker, die in het dagelijkse
leven accountant is, afgedekt. Met de opbrengsten van financiële
adoptie (voor vijfentwintig euro per maand kunnen mensen in Nederland
een kind uit het tehuis financieel adopteren), kan het eten en de dagelijkse
verzorging van de kinderen worden betaald. Voor de energiekosten van het
tehuis moet de staat maar opdraaien, vindt Dekker. ‘Bij de bespreking
van de begroting hebben we ze gewoon voor het blok gezet. Ik denk dat
ze wel overstag gaan.’ De kleine som geld die de overheid voor de
verzorging van de kinderen betaalt, wordt opzij gezet voor hun studie
later.
Jongerenreizen
Inmiddels kent vrijwel de gehele Puttense bevolking het project. Eens
per jaar zorgt een Charity Day van een aantal Puttense stichtingen voor
een flinke bijdrage. Ook zijn er individuele acties zoals een gesponsorde
fietstocht naar Santiago de Compostela of een autowasdag. Een groot succes
zijn de jongerenreizen die sinds 1999 worden georganiseerd. Twee weken
lang bezoeken Puttense jongeren de Oekraïne en verlenen daar hand-
en spandiensten bij (bouw)werkzaamheden. ‘De organisatie van de
jongerenreizen is een goede zet geweest. Daarmee kreeg het project niet
alleen nog meer bekendheid, ook raakten steeds meer jongeren blijvend
bij het project betrokken. Sommige van die jongeren zijn inmiddels afgestudeerde
studenten die zelf weer met ideeën komen. Een van hen heeft een website
gemaakt en weer anderen hebben toegezegd om een jaar lang als vrijwilliger
in het familiehuis te werken.’
Als mensen of bedrijven Dekker vragen hoe ze kunnen helpen, is het antwoord
steevast: met geld. ‘Dat is beter dan er gratis spullen naartoe
brengen. Met geld kunnen ze zelf in eigen regio – en vaak veel goedkoper
- spullen kopen. Dan moeten ze het zelf doen en wordt het project gevoelsmatig
meer van hen zelf.’ Om ook de Nederlandse achterban betrokken te
houden bij het project, nodigt Dekker donateurs altijd uit eens te gaan
kijken in de Oekraïne. Die uitnodiging is niet zonder gevaren. ‘We
waarschuwen altijd: pas op, als je er eenmaal bent geweest raak je besmet
door een virus dat je niet meer kwijtraakt.’
Gepubliceerd in: verslag Matra/KPA symposium
|