|
Opdrachtgevers:
Atletiek Magazine
Jarenlang zat ik in de redactie van Atletiek Magazine, een uitgave van
de Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie. Ik hield interviews met bekende
en opmerkelijke atleten, zoals Troy Douglas, Ria Stalman, Dolf Jansen
en Bennie Jolink.
Enkele voorbeelden van de interviews:
Bennie Jolink: ‘Eigenlijk vind ik hardlopen
maar geestdodend’
Ria Stalman en Ilona Rutjes: ‘Een discus is geen
dood ding’
Bennie Jolink: ‘Eigenlijk
vind ik hardlopen maar geestdodend’
Ooit liep hij de marathon van New York. Meteen na de finish besloot hij
dat nóóit meer te doen. ‘Veel te ver en veel te saai.’
Bennie Jolink zweert bij zijn vaste trainingsrondje van 5,6 kilometer
over een stuk motorcrossbaan. ‘Elke pas die ik zet, is weer anders.’
Intervallen, dát vindt hij leuk. Totdat het lichaam zegt: ‘ik
zou nu maar stoppen als ik jou was.’
© Leonie van den Schoor
‘Ik? Hardlopen? Nou, op dit moment is het meer ‘oude man
sleept zich voort’. Ik loop alleen daar waar niemand me kan zien.
Al dat gepuf en gehijg, als ik mensen tegenkom zullen ze zeggen: moeten
we de dokter bellen?
Astmapatiënten mochten vroeger nooit aan sport doen. Ik moest dus
altijd maar toekijken. Mijn vader was een goed schaatser, op alle afstanden.
Zodra er oostenwind was, bond hij de schaatsen onder. Ik moest dan juist
binnenblijven, want met die wind kreeg ik last van astma-aanvallen. Verder
ben ik opgegroeid met motorcross, dát was voor mij sport. Als kind
al zat ik bij mijn vader op de tank van zijn Sparta. Later heb ik zelf
ook wel gecrost, altijd op oude barrels die met ijzerdraadjes aan elkaar
hingen. Chronisch geldgebrek, hè.
Toen ik in 1978 de royalty’s van ‘Oerend hard’ op mijn
giro binnenkreeg, heb ik onmiddellijk een goede crossmotor gekocht. Ik
reed één rondje, en ik viel er prompt vanaf. Compleet uitgeput.
Ik had totaal geen conditie. Voor motorcrossen moet je lenig, sterk en
snel zijn, je moet uithoudingsvermogen hebben. Een goede motorcrosser
is altijd ook een goed atleet. Daarom ben ik toen gaan hardlopen. Na twee
weken had ik er al profijt van. Ik merkte tijdens optredens dat ik veel
beter kon zingen, een toon veel langer kon aanhouden. Normaal gesproken
was ik na de eerste set van een concert helemaal kapot, ook vanwege de
drank natuurlijk. Maar opeens kon ik het veel langer volhouden, door dat
hardlopen was ik ook tijdens de tweede en derde set nog energiek. Dat
combineerde dus heel goed.’
Circus
‘Eigenlijk vind ik hardlopen heel saai, geestdodend. Tijdens een
training verbeeld ik me dat ik in een kopgroep zit, of dat ik iemand die
voor me loopt wil pakken. Puur om mezelf bezig te houden. Maar niets is
zo goed voor het hart-longsysteem als een beetje rennen. Fietsen bijvoorbeeld
heeft veel minder effect. Dus daarom blijf ik het doen. Van een training
maak ik een heel circus: ik begin met rekken en strekken, om mezelf een
beetje te motiveren. En na afloop beloon ik mezelf met een bad met allerlei
massagestralen en flesjes met Kneipp-olie.
Ik loop altijd hetzelfde rondje van 5,6 kilometer, daar hou ik me al jaren
aan. Er zit een stuk van een motorcrossbaan in, dat is heel gevarieerd
en gaat maar op en neer. Ik wil dat alle passen anders zijn: modder, zand,
heuvels, klimmen, dalen. Er zitten herkenbare punten in het rondje, die
heb ik namen gegeven. Welke? Nee, dat zeg ik niet, dat is te kinderachtig
voor woorden. Vooruit, eentje heet de Mont Ventoux. De verbrande bult
noem ik hem ook wel.
Ik spreek mezelf vaak toe tijdens trainingen: en nu niet te kinderachtig,
vandaag gaan we ’s flink afzien. Ik kan erg diep gaan, dóórdrammen.
Dan begin ik te verzuren en te trillen.
Dat doordrammen heb ik ook met optredens. ’s Middags stap ik nog
doodziek in de spelersbus, ’s avonds klim ik het concertpodium op
en ga ik er vol tegenaan. Ik kom dan in een roes, van het publiek krijg
ik ook heel veel energie terug. Na de tonen van het laatste nummer stort
ik weer helemaal in elkaar.
Waar die doorzettermentaliteit vandaan komt? Ik weet het niet. Ik ben
gewend aan tegenwind. Door die astma heb ik toch een niet-zeuren mentaliteit
opgebouwd. Daar kom je een heel eind mee. Maar het kan zich ook tegen
je keren, je komt er ook mee in het ziekenhuis terecht. In december bijvoorbeeld
kon ik na de slotact van een optreden niet meer overeind komen. Ze hebben
me moeten oprapen. Een dag later lag ik in het ziekenhuis.’
Stelletje invaliden
‘Wedstrijden? Ben je gek, daar doe ik niet aan mee. Na de marathon
in New York heb ik me één keer laten overhalen om een tien
kilometer hier in de buurt te lopen. Dat stond zo leuk op de poster, vond
de plaatselijke organisatie. Ik eindigde nog niet eens als laatste. Maar
ja, het waren ook een stelletje invaliden die achter me bleven. Als ik
heel goed loop, haal ik 11-11,5 km per uur, ik bedoel maar. Waar hebben
we het nu over?
Ik moet hardlopen van mezelf voor de gezondheid. Verslaafd ben ik niet.
Maar als ik een dag niet gelopen heb omdat ik het echt onmogelijk kan,
dan moet ik de volgende dag wel iets extra’s doen. Op dit moment
loop ik niet, eerst wil ik nog op vakantie en daarna ga ik weer beginnen.
Pas na zes weken trainen begint het ook lekker te worden, dan loop je
niet meer zo krukkerig. Heerlijk, dat gevoel alsof tijdens het lopen je
kloppende hart bijna je pens uitkomt. Ik zie er dan ook beter uit, ik
ben altijd twee kilo zwaarder als ik train. Spieren wegen nu eenmaal meer
dan vet. Die ballon,’ (wijst op z’n buik) ‘is dan ook
weg.
Bijna niemand weet het, maar thuis draag ik vaak een driedelig pak. Dat
is heel handig, want daar zitten allerlei zakken en vakjes in. Ik moet
ook altijd zoveel prullen meenemen vanwege mijn astma. Zo wil ik altijd
twee schone zakdoeken bij de hand hebben, anders ga ik niet van huis.
Ik ben een zeurpiet. Trainingskleren moeten goed zitten anders krijg ik
er last van. Een gerimpelde sok, dat irriteert! En het moet allemaal in
de juiste volgorde worden aangetrokken. Ik kick ook op nieuwe spullen.
Een heel licht trainingspak bijvoorbeeld, moet je eens voelen die stof,
of het nieuwste model schoenen. Mijn vrouw heeft gelukkig dezelfde sportinstelling
als ik, die winkelt altijd.’
Heilig
‘Het enige waar ik op tv naar kijk is het sportjournaal. Dat is
heilig. Voor de rest vind ik het infantiel om naar zo’n stom ding
te kijken. Voetbal is een geweldige tv-sport. Zelf kan ik er niks van.
Eigenlijk vind ik alle sporten geweldig, vooral met individuele sporten
kan ik me vereenzelvigen. De Tour de France, een cyclecross. Dat zijn
weer die bikkels, hè. Met zaalsporten, hockey en tannis heb ik
toch iets minder mee. De Olympische Spelen op tv, dat is ook geweldig.
Barcelona heb ik helemaal gezien, ik had toen net een zwaar ongeluk gehad,
lag op bed en kon de hele dag kijken. Die sprinters, fantastisch. Die
kracht en die explosie. Jarenlang trainen voor nog minder dan tien seconden.
Sommige mensen snappen het niet, maar ik vind dat juist het ultieme: elke
minuscule beweging moet goed zijn, er mag niks fout gaan. Ik kan wel met
die topsporters meevoelen. Dat afzien. En ook dat beroemd zijn, allerlei
mensen om je heen die heel erg op jou gefocust zijn. Hoe je daarmee moet
omgaan? Dat is een kwestie van een lik-m’n-reet instelling ontwikkelen.
Of vriendelijk en clichéachtig antwoord geven, dan ben je ervan
af.
Ik ben een echte sportfanaat, ik vergelijk ook alles met sport. Muziek
maken bijvoorbeeld is een teamsport bij uitstek. Eigenlijk zou je voetbalteams
eens met elkaar moeten laten zingen. Je moet ontzettend goed naar elkaar
luisteren, heel goed op elkaar letten. Maar je moet ook eens een hele
dag ontzettende lol kunnen hebben met elkaar. Dat is wel goed voor de
psyche van een topsporter. Ontzettende lol maken, dat is toch rock’n’
roll.’
Gepubliceerd in: Atletiek Magazine
Ria Stalman en Ilona Rutjes: ‘Een
discus is geen dood ding’
De een heeft al een glansrijke sportcarrière achter de rug, de
ander lijkt een veelbelovende toekomst in het discuswerpen tegemoet te
gaan. Ria Stalman (48), die in 1984 Olympisch kampioene discuswerpen werd,
blikt terug op haar sportverleden, Ilona Rutjes (19), dit jaar derde op
de EJK, kijkt vooruit. Oud en jong talent met elkaar in gesprek.
© Leonie van den Schoor
Drie jaar geleden is de Groningse Ilona Rutjes zich pas echt op de discus
gaan toeleggen. 'Ik gooide toen nog helemaal verkeerd: via de pink. Het
zag er niet uit. Nu kan ik hem steeds beter over de vinger laten wegdraaien.'
Ze deed het wel aardig met de kogel ('dat was niet serieus, ik speelde
ermee'), en werd daarom gevraagd deel uit te maken van het werpersgroepje
van haar vereniging Argo'77. Sindsdien is ze per jaar zo'n acht tot tien
meter vooruit gegaan. Afgelopen zomer werd ze derde op de EJK in Riga
en scherpte ze haar pr aan tot 56.12 meter.
Ria Stalman: 'Als tweedejaars B-juniore wierp ik 37.45 meter. Daarmee
werd ik Nederlands jeugdkampioen in Drachten, mijn eerste succes. De senioren
wierpen toen 43 meter, daar keek ik erg tegen op. Ik herken veel in het
verhaal van Ilona. Ik was ook zo'n groot kind, net als Ilona. Ik hobbelde
met vanalles mee, was wel goed met de kogel. "Pak ook eens een discus,
dat gaat meestal goed samen", raadde een clubtrainer me toen aan.
In 1974 verbeterde ik voor het eerst het nationaal record. Van 54.10 tot
54.12. Ik had toen net een paar nieuwe werpschoenen besteld. Joop van
Drunen, die destijds de jeugdploeg begeleidde, heeft er toen voor gezorgd
dat ik ze gratis kreeg.'
Ilona: 'Dit jaar heb ik voor het eerst een sponsor, ASM Studio in Groningen.
Die betaalt mijn kleding, schoenen, reiskosten en alles wat ik verder
nodig heb. Als werper is het erg moeilijk om een sponsor krijgen, je moet
er zelf achteraan gaan. De concurrentie met lopers is groot, die krijgen
veel makkelijker een sponsorcontract.'
Ria: 'Een sponsor had ik in die begintijd niet. Jarenlang heb ik op een
bromfiets van Delft naar de training in Den Haag gereden. In de winter
droeg ik wel twintig jassen over elkaar, maar het bleef koud. Later kocht
ik een Eendje voor zevenhonderd gulden. Daar heb ik een jaar mee rondgereden,
totdat hij van ellende uit elkaar viel.'
Ilona: 'Meestal rijdt mijn vader me naar wedstrijden toe.'
Werpclubje
Ilona: 'Ik train vier tot vijf keer per week. Ik ben druk met school,
zit nu in mijn laatste jaar van de CIOS en loop drie dagen per week stage.
In de trainingen ben ik heel vrij, ik bepaal zelf wat ik doe. Ik werp
tot ik geen zin meer heb, tot het niet meer goed gaat. Dan stop ik, anders
slijten er maar verkeerde dingen in. Als het slecht weer is, ga ik het
krachthonk in. En als ik moe ben in mijn benen, heeft het geen nut door
te trainen.'
Ria: 'Tegenwoordig wordt er veel gevoelsmatiger getraind dan vroeger.
Daar kun je verder mee komen. Ik denk dat ik in bepaalde periodes te hard
getraind heb. Ik had een fulltime baan en trainde tien keer per week.
Die trainingen zetten toen niet veel zoden aan de dijk, ik ben nauwelijks
vooruit gegaan. Ik deed krachttrainingssessies van drieënhalf uur,
deed heel veel aan mijn techniek: vier keer per week deed ik honderd worpen.
Ik stond altijd in m'n eentje te klooien.'
Ilona: 'Bij ons in de vereniging is er een echt werpclubje ontstaan, je
bent nooit alleen aan het trainen. Er is altijd wel iemand in het krachthonk
bezig, is het geen werper dan is het wel een sprinter. Maar een keertje
alleen trainen zou ik ook wel lekker vinden. Met de radio hard aan. Of
in de ring met de trainer erbij. Als er iets fout gaat, is hij er ook
meteen bij. En je hoeft niet zo lang te wachten op anderen.'
Dubbele klap
Ilona: 'Het leukste van discuswerpen is het gevoel dat je krijgt na een
goede worp. Het is machtig om te zien hoe die discus dan wegvliegt. Het
idee dat je dat ding zo ver kan laten vliegen! Als je een goede worp hebt,
voel je dat meteen, je ziet hoe hij wegdraait en wat hij doet in de lucht.
Op het moment van afworp krijg je een klap in je schouder. Als je echt
goed blokt, krijg je een dubbele klap en dan weet je: die is goed weg.'
Ria: 'In het begin ging het mij vooral om progressie boeken. Ik ging zes
meter per jaar vooruit, men zag mij als talent. Dat maakte het discuswerpen
voor mij leuk. Later ging het mij veel meer om het onder de knie krijgen
van de beweging. De discusworp is heel complex en er komt veel bij kijken:
kracht, ritme, cordinatie, snelheid, timing. Er zijn maar een paar momenten
per jaar waarop al die dingen samenkomen en je een perfecte worp hebt.
Maar dat is dan ook zo'n groot genoegen dat het het allemaal de moeite
waard is.'
Ilona: 'Kijken naar anderen? Daar schiet ik niks mee op, ik heb mijn eigen
techniek. Je doet altijd wel iets fout. Maar als alles dan in één
worp goed gaat, heb ik een gevoel van yes! Mijn fout is dat ik te snel
open, ik val veel te snel in de ring. "Ga over rechts, ga over rechts",
houdt mijn trainer me voor. Na vier weken trainen gaat het goed, maar
dan moet je weer werken aan je ritme. Nee, ik zie mijn discus niet als
een vriend of een vijand. Het is een ding dat ik moet weg werpen. Het
weer is wel mijn vijand. Als het regent of ontzettend warm is, gaat die
discus plakken en kan ik er niks mee.'
Ria: 'Sommige discussen waren mijn vriendje, maar als het niet goed ging
waren ze krengen. In principe is elke discus hetzelfde: ze zijn allemaal
even groot, zwaar, hebben een even dikke rand. Maar toch voelen ze anders
aan. Het is geen dood ding. Ooit schreef een journalist over discuswerpen
als 'de strijd met het dode ding'. Nou, dacht ik toen ik het las, dan
heeft ie er niks van begrepen.'
Krachtpatser
Ria: 'Ik woog destijds bijna honderd kilo, was gespierd en sterk. Binnen
de sportwereld had ik er geen last van, daarbuiten wel. Ik was een raar
type, op straat voelde ik de ogen in mijn rug prikken.'
Ilona: 'Ik zie er niet uit als een krachtpatser, ik ben niet fors en gezet
door kracht. Maar als ik in de zomer een jurkje aantrek en er komen flink
wat spieren onderuit, dan zal dat wel opvallen. Toch wordt het wel geaccepteerd
denk ik.'
Ria: 'Eind 1977 ging ik voor het eerst naar de VS, een heel andere atmosfeer.
Via wat omzwervingen en mislukte avonturen kwam ik uiteindelijk in Arizona
terecht. Daar ben ik van begin 1979 tot 1984 geweest en dat is goed bevallen.'
Ilona: 'Naar Amerika gaan? It crossed my mind. Op toernooien kom ik wel
Amerikaanse scouts tegen die aan recruiting doen. Je hebt niet de garantie
dat je er beter van wordt door naar Amerika te gaan, maar die garantie
heb je hier ook niet. Op dit moment heb ik contact met iemand in Florida,
misschien ga ik daar volgend jaar wel kijken. Het lijkt me een hele ervaring.
Een jaartje iets anders, nieuwe ideëen opdoen, kijken hoe ze daar
trainen en hoe ik me er kan ontwikkelen.'
Ria: 'Het is goed voor de opbouw van je zelfstandigheid als atleet. Maar
als je het doet, ga dan eerst op bezoek en kijk heel goed wat ze te bieden
hebben. Vaak is de kwaliteit van trainers ondermaats.'
Ambities
Ria: 'Topsport wordt nu veel meer geaccepteerd in Nederland dan vroeger,
er is veel meer aandacht voor. Dat merk je op alle gebied. Als je ziet
hoe het NOC is veranderd in de afgelopen twintig jaar. Vroeger waren het
jonkheren in een ivoren toren die de ballen verstand hadden van sport,
nu staan ze met beide benen midden in de sport en zijn ze meer betrokken
bij de dagelijkse gang van zaken in de sport. Maar ook in de samenleving
wordt sport meer gewaardeerd. Je mag nu presteren, je kop wordt er niet
meteen afgehakt als je boven het maaiveld uitsteekt. Twintig jaar geleden
was dat zeker niet zo. Maar ik was zelf ook te bescheiden. Ik heb wel
voor mezelf gevochten, maar heb nooit grootse ambities gekoesterd. Ik
heb nooit gedacht: ooit, op een dag, word ik Olympisch kampioen. Pas toen
ik in 1984 een telefoontje kreeg en hoorde dat het Oostblok niet naar
de Olympische Spelen kwam dacht ik: dit is mijn kans! Amerikanen zitten
heel anders in elkaar, voor hen is niks onmogelijk. Dat optimisme, die
mentaliteit, ze doen het gewoon. Ik heb er vreselijk lang over gedaan
om goed te worden. Vijftien jaar. Wat zeg ik? Achttien jaar!'
Ilona: 'Ik zie wel wanneer ik er kom, ik denk nu echt niet: ooit word
ik Olympisch kampioen. Deze winter wil ik sterker worden, ik moet aan
mijn kracht werken. Mijn doel is puur om vooruit te gaan, zonder blessures.
Tot nu toe ben ik per jaar veel vooruit gegaan, maar dat gaat niet eeuwig
duren, dat houdt een keertje op. Ik ben heel realistisch in mijn doelen.
Natuurlijk, de Olympische Spelen is een droom, daar hoop ik ooit te staan.
Maar laten we eerst maar eens die 60 meter halen.'
Ria: 'Mijn advies is: heb veel geduld, reken maar op een jaar of tien
voor je echt weet hoe het moet. En heb er meer lol in dan ik, want ik
was veel te serieus bezig.'
Gepubliceerd in: Atletiek Magazine
|